- Loofbomen -
Hoofdstuk 1 - Bosbomen
Hoofdstuk 2 - Bosplantsoen
Hoofdstuk 3 - Parkbomen
Hoofdstuk 4 - Laanbomen
Hoofdstuk 5 - Straatbomen
Hoofdstuk 6 - Stadsbomen
Hoofdstuk 7 - Prieelbomen
Hoofdstuk 8 - Solitairen
Hoofdstuk 9 - Vormbomen
Hoofdstuk 10 - Knotbomen
Hoofdstuk 11 - Vruchtbomen
Hoofdstuk 12 - Miniaturen
Hoofdstuk 13 - Bonsai
Hoofdstuk 1 - Bosbomen
Bosbomen zijn bomen die zich thuis voelen in een bos. Vaak leven ze in symbiose niet alleen met de eigen soort maar ook met andere organismen zoals bodemschimmels en/of met andere boomsoorten. Een natuurlijk bos in Nederland ontstaat op elke beschikbare plek beginnend met de pioniersoorten. Op zandgronden beginnen bijvoorbeeld de Berk en de Jeneverbes. Elk open water wat niet te hard stroomt groeit gestaag dicht en na verlanding beginnen de snelgroeiende en kort levende Spinthoutigen zoals Wilg en Els het eerste bos te vormen. Na verloop van tijd verandert de voedingstoestand van de bodem alsmede de omgevingsfactoren en winnen andere soorten de concurrentie in opeenvolgende successie reeksen tot het eindstadium van een stabiel bos ontstaat met oud wordende soorten zoals Eik en Beuk. Zulke boomsoorten gedijen met hun eigen afgevallen blad als strooisellaag op hun hele boomspiegel. Een echt oerbos is in Nederland al millennia geleden verdwenen. De meeste bosbomen produceren twee typen zaad met elk hun eigen tijdelijke vorm die een volgende generatie weer kan wijzigen. Het dominante type zaad is bestemd voor de concurrentie om licht en voedsel midden in het bos. De kiemplant is onvertakt en verlengd zich monopodiaal (met één hoofdas) omhoog. De onderste takken worden regelmatig en snel afgestoten door het goed vormen van takkransen. De zijtakken zijn naar opzij gericht om andere bomen te beconcurreren. Dit worden hoge bomen met een verheven kroon op een rechte doorgaande stam. Het co-dominante type is bestemd voor in de bosrand en in het open veld. De kiemplant is meestal al vertakt en de stam heeft de neiging vanaf lage hoogte te vertakken in struikvorm met veel steile takaanzetten en er worden bijna geen takkransen gevormd. Dit worden brede bomen met een ronde habitus bomen vanaf de bodem om zoveel mogelijk bodem oppervlak te bedekken. Voor laanbomen en straatbomen is het dominante type het meest geschikt om tijdens de opkweek en na aanplant met begeleiding snoei gemakkelijk de boom te kunnen opkronen zodat het verkeer er ruim onder door kan bewegen. Voor parkbomen is het co-dominante type het meest geschikt om de lagere kroon met stuifmeel en nectar en vrucht binnen het bereik van dieren te laten groeien. Veel cultuur bomen worden vegetatief vermeerderd door bijvoorbeeld stekken of enten en zulke klonen zijn vrijwel identiek. Het voordeel voor de mens hiervan is uniformiteit wat de toepassing en het onderhoud gemakkelijker maakt. Voor de natuur is juist de natuurlijke variëteit van gezaaide bomen beter met bijvoorbeeld spreiding in tijd van stuifmeel en nectar en vrucht en bladval. Een andere indeling die gemaakt kan worden is het verschil tussen kegeldragers en loofbomen. Een loofboom heeft bladeren en produceert meestal goed zichtbare bloemen en de vrucht is bedektzadig, wat wil zeggen met met vruchtvlees of een andere bedekking zoals een noot. Kegeldragers hebben naalden en/of schubben en produceren meestal kleine niet zichtbare bloemen en de vrucht is naaktzadig en zit meestal in een houtige beschermende kegel vandaar de naam Conifeer (conus =kegel en fera = dragend). Loofbomen ontlenen hun stevigheid vooral aan trekhout en Coniferen ontlenen hun stevigheid vooral aan duwhout. Voor de mechanische boomveiligheid is dit een cruciaal verschil wat overwegend resulteert in twee tegenover gestelde typen aan groeivormen. Zowel loofbomen en coniferen vormen meestal een penwortel die onder de stam recht naar beneden groeit en het meest efficiënt in de bodem verankert en de kortste route vormt naar het grondwater. Daarnaast vormen loofbomen meestal sterke ankerwortels onder de meest efficiënte hoek van 45 graden de bodem in groeien en rondom de stam in alle richtingen. Coniferen moeten duwen om rechtop te blijven en dat is met meest efficiënt met de ankerwortels horizontaal naar opzij in alle richtingen. Elke boom heeft in principe het zwaartepunt van alle bovengrondse delen bij elkaar in midden boven de stamvoet en elke hoofdstam groeit in principe loodrecht op de zwaartekracht omhoog. Met trekspieren kunnen loofbomen veel makkelijker lange takken omhoog houden en in een schuinere hoek dan coniferen die meestal kortere kroontakken hebben en hun takken met duwhout efficiënter in meer horizontaal afstaande richtingen ondersteunen. Dan is er zowel voor loofbomen alsook coniferen het onderscheid tussen winterkale bomen en wintergroene bomen. Veel van de in Nederland toegepaste boomsoorten zijn hier niet inheems maar hebben hun natuurlijk areaal (verspreidingsgebied elders en zijn in de loop der eeuwen hier ingevoerd. Ook hebben de kwekers een aantal cultuursoorten ontwikkeld zoals de Leyland Cypres. Binnen een soort bestaan er van nature vaak al een aantal variëteiten en/of ondersoorten en/of typen en vormen. Kwekers hebben door de eeuwen heen honderden tot duizenden cultuurvariëteiten per soort ontwikkeld door bijvoorbeeld soorten onderling genetisch te kruisen en/of te selecteren op afwijkende eigenschappen.
Acer pseudoplatanus
Aesculus hippocastanum
Alnus cordata
Alnus glutinosa
Alnus incana
Betula pendula
Betula pubescens
Fagus sylvatica
Fraxinus excelsior
Populus nigra
Prunus avium
Robinia pseudoacacia
Quercus palustris
Quercus robur
Salix alba
Hoofdstuk 2 - Bosplantsoen
Acer campestre
Crataegus laevigata
Crataegus monogyna
Mespilus germanicus
Salix caprea
Salix pentandra
Sorbus aria
Sorbus aucuparius
Hoofdstuk 3 - Parkbomen
Ailanthus altissima
Catalpa bignonioïdes
Cedrela chinensis
Corylus colurna
Davidia involucrata var.vilmorinii
Aesculus x.baumanii
Fagus sylvatica 'Atropunicea'
Ginkgo biloba vrouwelijk
Gleditsia triacanthos
Juglans ailantifolia
Liquidambar styraciflua
Pauwlonia tomentosa
Pterocarya fraxinifolia
Quercus cerris
Salix babylonica 'Tristis'
Salix sepulcralis 'Tristis'
Sophora japonica
Hoofdstuk 4 - Laanbomen
Acer platanoïdes
Alnus x.speathii
Betula nigra
Fagus sylvatica
Fraxinus angustifolius
Platanus acerifolius
Populus alba
Populus canescens
Populus x.euramericana 'Robusta'
Populus nigra 'Italica'
Populus tremula
Prunus avium
Quercus rubra
Tilia cordata
Hoofdstuk 5 - Straatbomen
Acer platanoïdes 'Globosum'
Amelanchier arborea 'Robin Hill'
Carpinus betulus 'Fastigiata'
Fraxinus ornus
Ginkgo biloba mannelijk
Magnolia grandiflora
Magnolia kobus
Quercus libani
Quercus robur 'Fastigiata'
Hoofdstuk 6 - Stadsbomen
Acer negundo
Betula nigra
Betula utilis
Broussonetia papyrifera
Fraxinus excelsior 'Jaspidea'
Gleditsia triacanthos 'Sunburst'
Magnolia soulangeana
Ostrya carpinifolia
Populus lasiocarpa
Robinia pseudoacacia 'Umbraculifera'
Zelkova serrata
Hoofdstuk 7 - Prieelbomen
Aralia elata
Betula pendula 'Youngii'
Malus hupehensis
Prunus subhirtilla autumnalis
Rhus typhina
Sophora japonica 'Pendula'
Ulmus glabra 'Camperdownii'
Hoofdstuk 8 - Solitairen
Acer davidii subsp.grosseri
Kalopanax septembulosus
Nothofagus antarctica
Prunus serrulata 'Kiku Shidare Zakura'
Hoofdstuk 9 - Vormbomen
Acer campestre
Ginkgo biloba
Nothofagus antarctica
Prunus fruticosus
Tilia platyphillos
Hoofdstuk 10 - Knotbomen
Aesculus hippocastanum
Fraxinus excelsior
Salix alba
Salix matsudana 'Tortuosa'
Hoofdstuk 11 - Vruchtbomen
Castanea sativa
Juglans regia
Malus sylvestris
Mespilus germanica
Morus alba
Morus nigra
Prunus domestica
Prunus insitia
Prunus persica
Pyrus communis
Sorbus aucuparius
Hoofdstuk 12 - Miniaturen
Acer japonicum
Acer palmatum
Prunus triloba 'Semiplena'
Hoofdstuk 13 - Bonsai
Prunus fruticosus
Salix hastata